Cultureel Erfgoed

Kleikustgebied 

Het landschap maakt deel uit van het kleikustgebied dat loopt van Den Helder tot aan Esbjerg. Landschapskenmerken als wierden, dijken en open polders, kwelder- en oeverwallen bepalen het karakter. Het gebied wordt beschouwd als het oudste, nog grotendeels intact zijnde cultuurlandschap van Noordwest Europa

Vanaf plm 500 voor Christus is het gebied in cultuur gebracht. Door een langdurig proces van aanslibbing, is land ontstaan dat alleen bij hoogwater onderliep en waar begroeiing mogelijk was: kwelderland. Het gebied ten noorden van de lijn Grijpskerk – Groningen – Overschild – Nieuweschans zag er daarom ongeveer uit zoals het huidige waddengebied direct ten noorden van de zeedijk. Dit land werd doorsneden door een aantal rivieren (de Lauwers, Hunze/Reitdiep zijn de belangrijkste vormgevers van het Hogeland) van zuid naar noord. die hun oorsprong vonden op de zuidelijker gelegen gronden en door een wirwar van geulen, kreken en prielen.

Het bewoonbare kweldergebied in Groningen moet rond het begin van de jaartelling ongeveer 1 à 2 meter boven het gemiddeld zeeniveau gelegen.hebben. En nog steeds geeft de naam het "Hogeland" goed aan hoe het, wat dat betreft, ook in onze tijd gesteld is met Noord-Groningen.

Wierden

Het wierdenland aan de Groningse waddenkust is een van de oudst bewoonde gebieden van Nederland. De wierden zijn de Groningse term voor woonheuvels (terpen). Vanaf de 6e eeuw voor Christus, zijn de wierden geleidelijk ontstaan in kweldergebied door aanslibbing van door de zee gevormde vruchtbare grond. Deze grond vormde een lage kwelderwal, oftewel oever langs de waddenkust waar vissers en boeren zich vestigden. Door de stijgende zeespiegel en regelmatige overstromingen waren de boeren tot na de Middeleeuwen gedwongen deze wal steeds verder op te hogen tot huiswierden om daarop hun hun huis en vee veilig te stellen.

De Romein Plinius de Oudere schreef over deze omgeving in de Naturalis Historia (77 na Chr.): “Twee keer per etmaal komt de Oceaan daar met geweldige watermassa’s over een onmetelijke afstand opzetten en bedekt eeuwig door de natuur omstreden gebied waarvan het onduidelijk is of het bij het vaste land behoort of deel uitmaakt van de zee. Daar bewoont dat arme volk hoge heuvels of dammen die ze eigenhandig hebben opgeworpen tot de hoogste waterstand die ze hebben meegemaakt. Met hun hutten die ze erop hebben gebouwd lijken ze wel zeelieden wanneer water het omringende land bedekt, maar schipbreukelingen wanneer het water zich heeft teruggetrokken.”

Verschillende van deze wierden zijn samengegroeid tot een dorpswierde.


De wierdendorpen hebben verschillende vormen wat betreft structuur van wegen en bebouwing. Twee hoofdgroepen zijn te onderscheiden: de radiaire en de rechthoekige vorm. De radiaire soort – het woord zegt het al- heeft de vorm van een rad: rond, met de wegen als de spaken in het rad tussen de bovenste ring (vaak met de eeuwenoude kerk in het midden) en de onderste ring (ook bekend als de ossengang). Niehove en Spijk zijn de mooiste van de radiaire soort. Het overgrote deel van de wierden die er nu nog zijn heeft een rechthoekige vorm. In de loop der tijd nam namelijk de bevolkingsdichtheid in het gebied toe en daarom moest er rationeler met de beschikbare ruimte en de mogelijkheden voor uitbreiding omgesprongen worden. Vanaf het jaar 1000 verlieten boeren de dorpswierden weer voor een plaats in het open land, waar zij steeds weer nieuwe huiswierden hebben opgebouwd voor hun boerderij met bijgebouwen. Alleen al in Groningen zijn zo’n 590 huiswierden geteld, terwijl er nog steeds nieuwe worden ontdekt. De meeste wierden zijn in de loop der tijd overslibd geraakt.

De bloeiperiode van de wierden eindigde na de Val van Rome. Vele mensen kwamen op drift tijdens de Grote Volksverhuizing (tussen de 4e en 6e eeuw na Christus) en mengden zich zodoende met de huidige wierdebewoners. Na de kerstening vanaf de 8e eeuw na Christus zijn op veel van de dorpswierden kerken gebouwd.

Daarnaast zijn er ook zogenaamde wierdenrijen, zoals de naam al aangeeft een strook land waar her en der ophogingen te zien zijn. Door aanslibbingen achter de kwelder- en oeverwallen ontstond nieuw land. Zo schoof in een proces van eeuwen, de kustlijn op in - globaal - noordelijke richting. In bepaalde gebieden, bijvoorbeeld in Noordwest-Groningen is die geschiedenis duidelijk zichtbaar door de ligging van dorpen in rijen die op afstand van elkaar globaal oost- west lopen. Zo zie je daar als het ware de wal Warfhuizen-Houwerzijl, daarboven die tussen Wehe en Vierhuizen, daar boven de wal van Grijssloot en tenslotte die van Hornhuizen-Kloosterburen. De wierden in het noordelijk kustgebied liggen overwegend zo’n 2 tot 6 meter boven NAP. Er zijn uitschieters: de hoogste in Groningen is Ezinge waarvan de top bijna 5 meter boven NAP ligt.

 

Levensonderhoud van bewoners

De eerste bewoners van het kweldergebied, op de wierden, hebben geleefd van veeteelt, akkerbouw, visvangst, jacht en huisnijverheid, waarbij veeteelt het belangrijkst was. Ze woonden in hallenhuizen, een rechthoekige type boerderij, samen met de dieren onder één dak, de mensen voorin het huis, de dieren achterin. De wanden bestonden uit vlechtwerk, dichtgesmeerd met klei en mest. Pas in de late middeleeuwen werden ook stenen, gebakken van klei, gebruikt bij de bouw, maar dan alleen nog bij de bouw van (voor)huizen van de rijksten.

De grond was vruchtbaar en velen vestigden zich op de noordelijke zeeklei. Zo rond 900 na Chr. moet het een, in verhouding tot andere delen van Nederland, welvarend en dichtbevolkt gebied zijn geweest (waarschijnlijk woonden er toen ongeveer 10 mensen per km² in Noord-Groningen, terwijl voor Drenthe de dichtheid op 4 per km² gesteld wordt)

Kerstening van het Noorden

Bonifatius (geboren rond 672 en vermoord in 754 na Christus) was een missionaris uit het tegenwoordige Engeland, die samen met andere verkondigers het christendom propageerde in de noordelijke streken van Groningen en Friesland. Hij werkte in opdracht van de paus als ontginningsbisschop en was tegelijk een verlengstuk van het gezag van de Frankische koning, die in deze tijd het huidige Friesland en Groningen veroverde. Hij bestreed Germaanse rituelen en gebruiken en doopte bewoners die zich bekeerden tot het Christendom. Uiteindelijk is hij, samen met 52 volgelingen, in de buurt van Dokkum overvallen en omgebracht. Of het hierbij om de buit ging of om religieuze motieven is niet duidelijk. Na de moord en heiligverklaring van Bonifatius heeft het christelijke geloof zich snel gevestigd.


Middeleeuwse kloosters

Rond het jaar 1000 na Christus ontdekten de ‘schier’ monniken de waddenkust om er klooster voorwerken te bouwen.

In de 11e en 12e eeuw stond het monastieke leven in bloei in het noorden. Een cisterciënzerklooster werd gesticht in de 12e eeuw in Klaarkamp bij Rinsumageest. Van hieruit werden vele andere kloosters opgericht, onder andere bij Bolsward (1190), Aduard (1192) en Gerkesklooster (1249). Nog weer andere kloosters werden opgericht in Dokkum (voor 1175), Morra (voor 1240) en Niawier (voor 1215). In het latere Kloosterburen werd het Oldenklooster (1175) opgericht door de Norbertijnen. Hierdoor kwam een groot deel van de kerkenbouw tot stand. De kloosters hadden samen ongeveer een vijfde van alle cultuurland in handen.

Aan het rijke kloosterleven kwam een eind tijdens de Tachtigjarige Oorlog, een politieke en godsdienstige strijd om de macht. Na de Reformatie en de Beeldenstorm in de 16e eeuw verdween de kloostercultuur vrijwel geheel uit de noordelijke provincies. In 1580 eiste de Staten van Friesland alle kloosters op. De meeste werden afgebroken. De 'kloostermoppen' (baksteen gevormd in houten mallen) werden voor huizen en gebouwen gebruikt. In 1594 schafte Groningen alle kloosters af en kwamen de kloosterbezittingen in handen van de Provincie Groningen. De heersende gereformeerde kerk en wereldlijke overheid heeft er in de 16e tot aan de 18e eeuw alles aan gedaan om het katholicisme te laten verdwijnen. Katholieke activiteiten werden niet meer getolereerd en rondtrekkende paters moesten in het geheim, vaak in boerenschuren, de mis opdragen. De meeste kloosters verdwenen uit het landschap en sommigen werden deels bewaard, zoals in Kloosterburen en in  Aduard.

Pittoreske kerken

De eerste houten kerken verschenen vanaf de 8e eeuw in- en misschien soms op de plaats van Germaanse heiligdommen en vanaf de 11e eeuw werden deze kerken van 'kloostermoppen' of tufsteen gebouwd centraal op een wierde.

Van ongeveer 400 middeleeuwse kerken zijn in noord Groningen en Friesland nog restanten of zelfs hele gebouwen te vinden. In tal van dorpjes staan deze 12e, 13e en soms zelfs 11e eeuwse bouwwerken. Dit is uniek omdat nergens ter wereld zo'n hoge dichtheid aan middeleeuwse kerken te vinden is als hier, vooral in Groningen. Het wordt daarom ook wel het Toscane van het Noorden genoemd. Vanaf de 16e eeuw verandert de inrichting en sfeer in de kerken o.a. door 'heerebanken', 'rouwborden', orgels en preekgestoeltes, in de kerken zelf is hierover veel informatie te vinden.

Nergens ter wereld bestaat een zo grote schat aan kerkorgels in een geografisch klein gebied als de provincie Groningen. Het aantal en de kwaliteit van de afzonderlijke instrumenten is bijzonder qua bouwwijze, klank, de bespeelbaarheid en authenticiteit van de vele (zeer) oude orgels. Organisten en orgelbouwers van over de hele wereld komen hier op af. In de Petruskerk in Leens worden van Mei tm September regelmatig orgelconcerten gegeven door vooraanstaande organisten uit binnen- en buitenland.  

Stoere Waterwerken

Naast kerkenbouw namen de monniken vanaf de 11e eeuw het voortouw in de bedijking en inpoldering van het Waddenkustgebied; zij worden gezien als de pioniers voor de ontwikkeling van waterwerken in Nederland. Als grootgrondbezitters hadden zij hier direct belang bij. Vanaf die tijd is er binnendijks geen getijdenwerking meer tussen Leeuwarden, Groningen en de Friese en Groninger kust. Toch kun je aan de wierden, terpen en de vele kronkelende wegen nog altijd zien waar ooit de geulen en de zandplaten van de vroegere Waddenzee hebben gelopen.

Ondanks de bedijking bleven overstromingen het land in latere eeuwen regelmatig teisteren, zodat de mensen dan weer hun toevlucht tot de wierden en terpen moesten nemen. De kerstvloed van 1717 heeft zijn sporen achtergelaten in het landschap. Zie ook https://www.hogelandfilms.nl/Films/waatersvloed_1717.html

Deftige Borgen

De politieke macht lag in de 17e eeuw volledig bij de provinciale adel van Groningen. De meeste grond kwam in handen van de hoofdelingen, later Ommelander Jonkers genoemd, die dit aan de boeren verpachtten. Daarnaast bezaten de jonkers heerlijke rechten op het gebied van rechtspraak, waterstaat en kerkelijk bestuur.

De Jonkers woonden sinds de late middeleeuwen in een borg, een versterkt kasteel of burcht, omzoomd door een gracht. De borgen verloren hun militaire functie en werden omgebouwd tot deftige buitenverblijven met mooie tuinen. Na 1750 verloor de adel snel aan invloed ten gunste van de boerenstand. Veel van de resterende borgen raakten in verval of werden na 1800 afgebroken.

Ooit telde de provincie Groningen er meer dan honderd. De oudste vorm was een steenhuis, dat in de loop der eeuwen uitgroeide tot een waar kasteel. De meeste van de nog bestaande borgen zijn niet van binnen te bezichtigen, omdat ze nu een andere functie hebben of niet meer bestaan. Dit zijn de ‘Allersmaborg’ vlakbij Ezinge; de ‘Breedenborg’ in Breede (vlakbij Warffum); de ‘Rensumaborg’ in Uithuizermeeden. Landgoed ‘Ewsum’ in Middelstum heeft alleen nog een tuin en een theeschenkerij in het koetshuis. De landgoederen ‘Ewsum’, ‘Allersmaborg’, ‘Rensumaborg’, ‘Ekenstein’ zijn nog wel toegankelijk voor wandelaars.

De ‘Piloersmaborg’ in Den Ham, ook wel bekend als de ‘Hamsterborg’, is de enige overgebleven boerderijborg in Groningen.


De ‘Menkemaborg’ in Uithuizen - de mooiste borg in Noord Groningen - bestond al in 1400 maar is in 1614 gerestaureerd en verbouwd tot haar huidige uiterlijk. Deze borg en Landgoed ‘Verhildersum’ in Leens zijn nog te bezoeken als historische attractie, baroktuin en museum.

Statige Boerderijen

Voor de bedijking was veeteelt het hoofdmiddel van bestaan. Na de bedijking nam de akkerbouw toe, maar veeteelt bleef de hoofdzaak. In de 18e eeuw kwam de akkerbouw meer naar voren, mede door de bouw van watermolens waardoor de afwatering verbeterd werd. Rond 1850 werd meer dan tweederde deel van het land voor akkerbouw aangewend. Toch werd op vrijwel elke boerderij tot het midden van de 20e eeuws een aantal koeien gemolken. Een deel van de boeren wist het, met name in de 19e eeuw, tot grote welstand te brengen. Onder meer door de overgang op steeds grotere en duurdere machines moesten de boeren zich na de Tweede Wereldoorlog steeds verder specialiseren.

De welvaart van de boerenstand uitte zich in de bouw van grote statige boerderijen, ‘heerden’ vaak benoemd naar de familienaam b.v. de ‘Stoepemaheerd’ in Zuurdijk. In de omgeving staan kop-hals-rompboerderijen waarbij het huis via een lagere passage (de hals) verbonden is met de schuur. Een variant hierop is de ‘Hogelandse’ boerderij waarbij de 'kop' dwars voor de hals en de schuur is gebouwd. Het ‘dwarshuis’ is van voren gezien dus breder. De meer statige herenboerderijen zijn te zien in het gebied tussen de dorpen Warffum en Uithuizen (via Usquert).

Vanaf het einde van de negentiende eeuw werden de traditionele kop-hals-rompboerderijen en rentenierswoningen vervangen door eigentijdse villa’s, voorzien van een siertuin in Engelse landschapsstijl. Het groeiende aantal landarbeiders vestigde zich in achterafstraatjes van de oude dorpen en in nieuwe nederzettingen, zoals Kleine Huisjes.

Monumentale Wemen

Tenslotte zijn er in dit gebied ‘wemen’, pastorieboerderijen. Een weem is een aan de kerk of de pastoor of kapelaan toebehorend stuk boerenland, vaak gesitueerd naast en tegenover een kerk. Zo heet het (voormalige) kerkhof van Vliedorp ook nu nog Ol Weem (oude weem). Monumentale voorbeelden zijn ’t Sael’, ‘Groot Wetsinge’ en de opnieuw opgebouwde weem in Westeremden, waar het Museum Helmantel is. 

De weem van de Petruskerk in Pieterburen, na de reformatie bekend als Domies Toen (tuin van de dominee) is een botanische tuin met een kruidentuin, diverse zeldzame planten en in het voorjaar een rijkdom aan stinzenplanten (in Groningen ook wel börgbloumkes genoemd). Domies Toen heeft het predikaat Nationale Collectie Noordelijke Stinzenplanten.

Molens

In de Marne en daarbuiten zijn diverse molens te zien: stellingmolens en grondzeilers. Sommige zijn in het weekend te bezoeken, zeker als de molen draait en/of de vlag uithangt. De ‘grondzeilers’ genoemd, zijn meestal alleen op afspraak geopend.